FRAGMENTEN
Depressief hoeft niet onverzorgd te betekenen. Van het
pak dat Erik Appelboom draagt, sombergrijs en vleugelloos,
heeft hij genoeg stuks
gekofferd om de komende tien dagen zijn hygiëne te
garanderen, aangenomen dat er een stomerij in de buurt is
en hij een wasmachine tot zijn beschikking zal hebben.
Depressief en vleugelloos betekent wel dat hij op een paar
brullende straalmotoren en een gezagvoerder zal moeten
vertrouwen om de oceaan over te steken, op eigen kracht
hoeft hij het in zijn huidige toestand niet te proberen.
Vertrektijd: 15:00 uur. Een totale vluchtduur van acht uur
en vijftien minuten geeft bij een tijdsverschil van zes
uur een verwachte aankomsttijd van 17:15 uur op JFK
International Airport, wat zo diep in het jaar als 17
december garandeert dat de duisternis er al zal zijn
gevallen. Bij een stabiele avondtemperatuur van 6 °C
en een luchtvochtigheid van 97% zal het behalve donker
mistig zijn op de plaats van bestemming. Tijd hier en nu:
14:55 uur. Aan boord van de 747-400 en zonder onderscheid
naar gemoedsgesteldheid beschikbaar voor de reiziger
Economy Class, al dan niet tegen betaling: maaltijden en
dranken, kranten en magazines, entertainment, standaard
verstelbare stoel.
Te laat komen voor je vlucht maar nog net op tijd is
niet zonder voordeel. Persoonlijk begeleid loop je zonder
oponthoud door naar je plaats, als je je eenmaal hebt
geïnstalleerd vertrekt je vliegtuig nagenoeg meteen.
Ze zitten helemaal rechtsachterin, net voor een van de
twee achteruitgangen, op stoelen 66B en C, met een stoel
66A die niet bestaat omdat het toestel vanaf rij 63 aan
zijn kromming naar zijn kont toe begint en geen ruimte
meer laat voor driezitters. Een ongenode derde in hun
privésfeer hoeven ze niet te vrezen, en ook genieten
ze de luxe van twee lege stoelen in de rij direct voor
die van hen. Mocht het op enig later moment tijdens de
reis nodig of praktisch blijken en het stel in 64B en C
komt niet op hetzelfde idee, dan kunnen ze hun kampement
nog uitbreiden van twee plaatsen naar vier.
‘Mijn wapenkoffer,’ zegt Toffel als hij na wat passen en
meten zijn saxofoon in het compartiment boven hun stoelen
opbergt. Erik zit bij het raam, Toffel installeert
zich aan het gangpad, met de afspraak, op voorstel van
Toffel, dat ze halverwege zullen ruilen van stoel. ‘In
combinatie met mijn toch al lastige profiel maak ik het
de mensen niet makkelijk met die koffer. De
veiligheidscontrole met vlag en wimpel voorbij,
gefouilleerd tot onder mijn ballen, en toch zie ik het
wantrouwen rondwaren in de blikken om me heen. Jij ziet
het ook, Appel. Men is er niet gerust op, de rode
vlaggetjes liegen er niet om. Een man van rond de dertig,
in de kracht van zijn meest explosieve jaren, het
Zuid-Aziatisch-achtige uiterlijk — Indiaas? Pakistaans?
Bengalees? — de frisgeschoren kaken waar gisteren nog een
volle donkere baard op moet hebben gegroeid, een
bleekwitte jongen als reisgezelschap om de mensen op het
verkeerde been te zetten, en dan dus die koffer, die
langwerpige koffer. Dat belooft weinig goeds. Maar laat
ik heel eerlijk zijn: ze kunnen zich beter zorgen maken
over de bom in mijn ruimbagage.’
‘Je zou je paspoort rond kunnen laten gaan,’ zegt Erik.
‘Dat zou de mensen geruststellen. Het is Toffel Jansen
maar.’
‘Toffel Jansen, een ongevaarlijk gevalletje adoptie. Hij
ziet er misschien uit als een Ali Baba, maar het is
gewoon een Toffel Jansen. Hoewel, kijk eens wat beter naar
dat paspoort, dat laat bij nadere bestudering toch wel een
heel exotische geschiedenis van bestemmingen zien. Tel die
stempels maar eens. U reist graag, meneer Jansen? Ik geef
het toe, ik reis graag. Veel van de wereld gezien, ik kan
er ook niks aan doen. Zoon van een diplomaat. Of nee, van
een hoogvlieger in de olieindustrie. Van een
circusdirecteur. Een ontdekkingsreiziger? We zijn in elk
geval altijd weinig honkvast geweest en het vele reizen
is me in het bloed gaan zitten. Ben ik toch nog de zoon
van mijn vader, ook al is er niet de flauwste
genenoverdracht aan te pas gekomen.’
Net zo vaak als met, misschien nog wel vaker, vliegt hij
zonder bestemming. Zonder in New York of Tokio te hoeven
aankomen en beloftes te moeten inlossen stijgt Max Richter
op vanaf zijn balkon op het westen en vliegt de vallende
avond tegemoet, of een storm die juist zijn kant op komt.
Soms wordt hij wakker in de kleinste uren van de
vierentwintig, plotseling rusteloos, en vliegt vanaf
datzelfde balkon de nacht in, over de stad waar hij woont
tot waar hij de lichten en lichtjes achter zich kan laten
en de duisternis heerst, niet de mens.
Op een van zijn bestemmingloze vluchten, als hij bij het
licht van de vroege dag van grote hoogte naar beneden
kijkt, ziet hij ten noordwesten van het Adriatische blauw
het aquamarijn van een bekende lagune. Het is augustus
2004, bijna september, jaren nog voordat hij zich aan
zijn Four Seasons zal zetten. De stad die de
lagune zijn bekendheid geeft kleurt rood in zijn hoofd,
rood van al die roodbepande daken die schuurtjes,
woonkazernes en heiligdommen beschutten tegen het weer,
maar roder nog van de priester die er ooit zijn bijnaam
kreeg. Bestemmingloos vertrokken is Max Richter
aangekomen in het luchtruim van het wereldberoemde
Venetië, en Venetië is Vivaldi, de Rode Priester, Il
Prete Rosso, niet minder beroemd dan de stad waar hij
het roodharige kind van is.
Een priester was hij nog wel het minst van alles wat hij
was, en toch heeft zijn bijnaam Antonio Vivaldi juist in
die rol vereeuwigd. Veel meer dan een disfunctionele
functionaris van de Rooms-Katholieke god (tijdens de
heilige mis schijnt hij vaker dan eens te zijn verdwenen
om zijn inspiratie voorrang te geven) was hij een
vioolvirtuoos en een haast onvoorstelbaar productieve
componist, hij was een muziekleraar en een impresario,
hij organiseerde talloze concerten, zette ambitieuze
opera’s op de planken. Vivaldi was een bezige bij, hoewel
Max Richter zich hem niet op de eerste plaats zoemend
voorstelt. Met de fijnzinnigheid van zijn gehoor, als hij
zijn ogen tijdens zijn daling naar de waterstad sluit en
op zijn automatische piloot vertrouwt, hoort hij het
bijna onhoorbare: het bijna geluidloze wieken van bijna
gewichtloze vliesvleugels. Wat hij tegelijkertijd ziet
tegen de achterkant van zijn oogleden is een decor van
volle zomer, bloemen in alle kleuren van het
bloemenpalet, tot diep in hun kelk trillend van
verleidelijkheid. Vivaldi zal meer een fladderaar zijn
geweest, een vlinder in een tuin. Vivaldi vloog niet de
wereld over. Voor een groot deel moet zijn leven zich af
op de vierkante kilometer hebben afgespeeld. Voor de
vlinder Vivaldi was de tuin de beperking waaruit hij met
zijn muzikale voorstellingsvermogen ontsnapte, en
tegelijkertijd was het zijn inspiratie, in al zijn
kleuren, gedaanten, veranderingen, seizoenen. Hij vond
er alles in het klein, in die tuin, van zomerstorm tot
winterslaap, van herfstrot tot lentekriebels, en met zijn
muziek maakte hij het groot.
Max Richter vliegt driehonderd jaar later wel de wereld
over. Hij daalt tot een kleine twaalf kilometer, nog
altijd hoger dan de kruishoogtes waarop het eindeloze
luchtverkeer de hemel doorsnijdt. Vanaf hier is de
omgekeerde S van de Canal Grande al goed zichtbaar, de
waterweg die zich slagaderlijk door het lichaam van de
stad slingert. Als mensen met hun hoofd in de nek in de
sterrenhemel al genoeg aanknopingspunten vinden om er
grote en kleine beren in te ontwaren, vissen, tweelingen
en kreeften, dan biedt Venetië vanuit de lucht genoeg om
er een voortsnellende hond in te zien, kop en
langwerpige snoet naar het zuidoosten, staartloze kont
naar het noordwesten. Een gemankeerde hond, die hond,
want het beest lijkt het met een onvolledig lijf te
moeten doen, maar toch duidelijk een hond, speels en
vrolijk genoeg om in de tuinen van Venetië de
bloembedden om te ploegen in een levendig jachttafereel,
de hond de jager, dat ongrijpbaar fladderende
vlinderding de felrode prooi.