FRAGMENTEN
Hoe bars de docent zijn leerlingen ook
verwelkomt in zijn les, voor Ibbi begint
de dinsdag goed: met aanraking. Haar handen
zijn er een mee, met de klei voor zich op
tafel, ze kan ermee doen wat ze wil, haar
vingers zijn het verlengde van haar
vormkrachtige geest en haar geest luistert
nauwgezet naar wat haar vingers te vertellen
hebben. Het gezicht van de jongen aan de
andere kant van de klas komt met grote
trefzekerheid onder haar handen tevoorschijn,
zijn nek vormt zich gewillig, zijn schouders
laten zich de finesses van haar massage
welgevallen.
Kop, nek en schouders, dat is de opdracht
waarmee de klas in het diepe is gegooid,
kop, nek en schouders van jezelf
welteverstaan, maar Ibbi ziet niet zichzelf
als ze in de spiegel kijkt, Ibbi ziet Erik
dus Ibbi kleit Erik. Alleen aan haar tafeltje
in een hoek van het lokaal boetseert ze hem
en niet zichzelf, en niemand die het in de
gaten heeft. Elke dinsdagochtend opnieuw
voelt ze hem ontwaken onder haar aanraking.
Eén lesuur per week mag ze hem met de warmte
van haar handen tot leven wekken, maar dat
is meteen ook de keerzijde van de
levendigheid, dat ene armzalige lesuur,
aan het onvermijdelijke eind waarvan ze hem
steeds opnieuw in een vochtige doek moet
wikkelen en voor weer 167 lange uren in het
verstikkende plastic moet laten verdwijnen
om zijn kneedbaarheid te behouden, de
allereerste voorwaarde voor zijn volgende
soepele herrijzenis.
Ze zou er niet mee kunnen leven, met dat
ene uur tegenover die 167, ze zou wegkwijnen
als ze er thuis niet haar eigen klei en
opdracht op nahield. Thuis laat ze zich
niet beperken door een norse docent en
werkt ze in haar eigen tijd aan een
totale Erik, niet een vanaf de schouders
geamputeerde. Zo redt ze zichzelf van de
deprivatie. Onvergetelijk woord, uit een
onvergetelijk boek, een driedubbele vuist
van een boek waar ze voorlopig nog niet mee
klaar is. Ze is nu bij de letter E, van Erik.
Erik staat er niet in, behalve als -erik:
knapperik, stipterik, stormerik.
Ericá staat
er wel in, met een c. Betekenis: dopheide.
Maar Erik Boom is geen heideplantje
met een c. Erik is Erik met een k, die ze
wil eten, drinken, voelen, dromen, en
kleien dus. Hij is haar honger, dorst en
slaapgebrek.
Deprivatie, /depriva(t)si/, Latijn deprivatio:
het onbevredigd blijven van behoeften die
van wezenlijk belang worden geacht voor
iemands normale ontwikkeling en functioneren.
Dat is precies wat hier aan de hand is:
haar normale ontwikkeling en functioneren
staan op het spel. Erik is de optelsom van
haar behoeften; met de hoogst mogelijke
achting moet hij van het allerwezenlijkste
belang worden geacht voor haar ontwikkeling
en functioneren.
Een Erik gemaakt van Erik om aan te raken zou
natuurlijk beter zijn dan een Erik gemaakt
van klei, maar die eerste Erik is vandaag
gewoon niet haalbaar. Morgen misschien, of
overmorgen. Ze reist door het Land van Nooit
en hoopt op een dag de grensovergang te vinden
met het Land van Ooit. Zolang het zo ver niet
is moet ze het doen met wat wel mogelijk is.
Zolang de vlag van Nooit wappert is een Erik
van klei beter dan helemaal geen aanraking.
‘Handvaardigheid: altijd feest,’ mompelt hij terwijl
hij zijn werkstuk bevrijdt uit het plastic dat het nat
en kneedbaar heeft moeten houden in de week waarin het
op de plank heeft gestaan.
Gemompel, dat is wat er neerdaalt op zijn homp klei,
geen inspiratie, nog geen zuchtje. Acht weken lang al
blijkt de verschrikking van de opdracht zich steeds weer
te kunnen vergroten. Tot vandaag einde les, de laatste
voor de kerst, hebben ze de tijd gekregen om niemand
minder dan zichzelf uit een stuk klei tevoorschijn te
toveren, en als het toveren niet wil lukken, had de
docent meteen al gewaarschuwd, dan zal het vanzelf
vloeken worden, laat het maar gewoon gebeuren,
jongens en meisjes, je houdt het toch niet tegen.
Hoe dan ook zullen ze zichzelf straks als klassieke
buste moeten presenteren, schouders, nek en kop,
en het liefst met enige gelijkenis tussen model
en beeltenis.
Wat zeven weken lang niet is gelukt gaat vandaag ook
niet meer lukken, Erik zou niet weten waar hij het
vandaan moet halen. Een wonder is niet uitgesloten,
maar hij rekent er niet op. Klei is gewoon zijn
sterkste kant niet; het is als een pen waarvan hij niet
weet hoe hij hem moet vasthouden, hij is hopeloos
veroordeeld tot hanenpoten op z’n best. Pijnlijk maar
waar is hij niet in staat zijn eigen naam te schrijven,
terwijl een ander met het grootste gemak de kalligrafie
ontvloeit. Hij stelt zich die ander voor, die ander naar
wie de klei wél wil luisteren, die het wél in de vingers
heeft, die wél weet hoe je een pen moet vasthouden en
je naam sierlijk op papier krijgt. Die ander zou zijn
ghostwriter zijn, zijn stuntman, zijn stand-in op
hachelijke momenten. Die ander krijgt in alle stilte
voor elkaar wat er gebeuren moet en hijzelf gaat met
de resultaten aan de haal.
Dit lijkt nergens op. Als dit een spiegel moet zijn,
zoals de docent zijn ploeteraars meerdere keren heeft
voorgehouden, dan is het er een uit een spiegelpaleis,
en dan geen lachspiegel maar een huilspiegel. De tranen
springen je in de ogen. Hij lijkt zichzelf te zien door
een laagje zacht bewegend water, enigszins troebel,
waardoor alles wat duidelijk is aan een gezicht
onduidelijk wordt. Hij is een lijk dat een tijdje in
het water heeft gelegen voordat het gevonden werd.
Ze hebben hem afgedroogd en geprobeerd te fatsoeneren,
uit een kleerkast die niet van hem is hebben ze hem
schone kleren aangetrokken, ze hebben zijn haren gekamd
voor de foto. Ze hebben geen idee wie hij is, het gezicht
onherkenbaar door de werking van het water. Blijkbaar is
er niemand die hem mist. Hier volgt een politiebericht.
Graag uw aandacht voor het volgende. In de vroege ochtend
van dinsdag
20 december is op het strand ter hoogte van paal 31
het stoffelijk overschot aangespoeld van een nog
onbekende jongeman.
Overschot, dat is het woord waarvoor hij zich altijd
schrapzet als na het achtuurjournaal niet de reclame
volgt maar het logo van de politie onheilspellend het
beeld vult. Hij hoopt op een overval of een ontsnapte
crimineel, maar het is toch weer de dood die met
portret en al de huiskamer binnendringt. Het
herkenningsmuziekje duurt lang genoeg om op te staan
en weg te lopen maar hij doet het niet. Hij blijft
zitten waar hij zit en kijkt naar hoe het rampzalige
eruitziet, het overschot, aangekondigd door die
nadere aanduiding stoffelijk. Voor de politie kan
een mens een stoffelijk overschot worden, een
problematische rest. Het zou beter zijn als het
leven eindigde zonder rest. Als de adem op is,
is ook het lichaam op en verdwijnt het. In
buitenaardse avonturen kom je het wel eens tegen,
al dan niet in toekomstige tijden, dat dood ook
helemaal weg betekent. In een intergalactische
oorlog wordt iemand getroffen door een
hoogtechnologisch wapen en lost op in een bliep
en een flits. Ter plekke ontleed tot op de kleinst
mogelijke deeltjes en teruggegeven aan de kosmos,
opgeruimd staat netjes.