CLEMMINCK

           DRIEHOEKS
    LɅND

FRAGMENTEN


‘Ik wilde het je gisteren niet meteen vertellen.’
Ze zitten in de auto, op weg naar het dorp om koffie te drinken in de herberg waar ze ook al wel eens een avond hebben doorgebracht, een lange avond, van daghap tot allerlaatste glas. Omdat er gedronken moest worden die avond, — ‘we moeten er nog eentje, Clara, we móeten, móeten’ — en omdat de kaars tussen hen in het bier in hun glazen zo mooi verlichtte, moesten ze de auto uiteindelijk laten staan en een kamer nemen. Voor wie er iets van had kunnen denken daar in die kleine gemeenschap: twee zussen deelden een bad en een bed, zoals ze dat al deden toen ze nog onder een dak woonden en onschuldig waren.
Wát wilde je gisteren niet meteen vertellen. Clara kijkt opzij en dan weer naar buiten. De eerste druppels spatten op het glas. Dat doet Lou wel vaker tijdens het rijden, haar zinnen niet meteen dat vervolg geven. Als ze verkeersborden leest of zich oriënteert op de richting praat ze niet, en ook niet als ze de verschillende ruitenwisserstanden uitprobeert.
‘Er is een lichaam gevonden. Beneden in het water. Een dorpsbewoner ontdekte het tijdens een wandeling.’
Nu is het Lou die opzij kijkt, op zoek naar oogcontact. Een lichaam; Clara voelt het hare reageren op het beeld dat zich vormt.
‘Ze weten nog niet wat er is gebeurd,’ gaat Lou verder. ‘Moord. Zelfmoord. Ongeluk. Het houdt iedereen bezig hier, je ontkomt er niet aan. Ik hoefde gisteren maar een boodschap te doen en ik wist ervan. Toen ik later de sleutel ging ophalen heeft mrs. Bell het me allemaal verteld. Niet helemaal zonder genoegen, dacht ik bij vlagen. Na het tweede kopje thee vond ik het wel weer genoeg. Je krijgt trouwens de groeten.’
De nervositeit schiet op als een bonenstaak en vertakt zich tot in haar vingers. Ze kent de spanning, die maakt van haar lichaam iets stijfs en onaantrekkelijks. Haar op commando laten afvloeien heeft ze nooit onder de knie gekregen. Weer verdwijnen doet ze op eigen voorwaarden.
‘En weten ze wie het is?’
Lou schudt haar hoofd. ‘In een ander dorp in de regio is al een tijdje een echtpaar vermist. Vreemd verhaal, voor zover ik het kon volgen. Dit zou de vrouw van het stel kunnen zijn. Zegt mrs. Bell. Maar het lichaam is nogal beschadigd, severely damaged, zei ze, al dan niet door de golven en de rotsen. En waar de man is gebleven is dan nog steeds een raadsel. Hoewel, dat zou dan wel eens de voortvluchtige moordenaar kunnen zijn, die ze natuurlijk voorlopig niet gaan vinden, als ze ’m óóit nog zullen vinden. Devilishly vanished into thin air. Zegt mrs. Bell. Mét gevoel voor poëzie.’
Ze zwijgen. Thuis lijkt een politiebericht al uit een andere wereld te komen, zonder enig raakpunt met de woonkamer waar het binnendringt in beeld en geluid; dit bericht hier te moeten horen, als volkomen buitenstaander, versterkt nog dat gevoel van onoverbrugbare afstand en totale irrelevantie. Minder dan niets heeft zij met dat geweld te maken, met die moordenaar, die zelfmoordenaar, met dat koude water en die harde rotsen. Het gaat haar allemaal niet aan. Van haar, een toerist, niets meer dan een alien ver weg van huis, hoeft niemand bruikbare informatie te verwachten, zelfs niet het allerkleinste flintertje dat de zaak in de richting van een oplossing zou kunnen helpen. Zonder die mogelijkheid van persoonlijk nut blijft alleen de sensatie over, de horror van het verhaal. Die wil ze van zich afschudden, ze wil koffie en gedachteloze gedachten, hooguit herinneringen aan dat bad en dat bed van vorig jaar en die liederlijke dronkenschap. Incest, de zusjes Incest nemen een bad, in het zeer gezellige en ook zeer schilderachtig gelegen Incest Inn, en gezien het gevorderde uur beloven ze de andere gasten niet wakker te spetteren.

 


Hij moet de tijd in de gaten houden. Straks zal hij weer tegenover Derk zitten, aan een tafeltje zoals ze overal en nergens in het land tafeltjes gedeeld hebben in de loop van de jaren, soms ter gelegenheid van iets, vaker ter gelegenheid van niets in het bijzonder.
Over een van die tafeltjes heeft Derk hem voor zijn veertigste verjaardag (van harte, Axel, je bent op de helft) een boek toegeschoven waarover ze het in de jaren sindsdien niet een keer hebben gehad, in tegenstelling tot al die andere boeken die over en weer zijn gegaan en die vroeg of laat altijd wel gespreksstof en discussie opleverden. Derk heeft er nooit meer naar gevraagd, hijzelf heeft er nooit meer iets over gezegd. Een doofpotaffaire met alleen maar instemmers, geen klokkenluiders. Een keer heeft hij het van kaft tot kaft gelezen, op de eerste vakantie die volgde op de verjaardag, daarna heeft hij het van tijd tot tijd uit de kast getrokken om erin te bladeren, al naar gelang de gelegenheid langer of korter. Sinds de laatste keer dat hij het in zijn handen heeft gehad heeft het zijn weg terug naar zijn plek in de kast niet meer gevonden maar is het in zijn werkkamer blijven liggen, een verstoring op zijn verder altijd opgeruimde bureau. Ook Marta laat het onaangeraakt, ze stoft er al weken discreet omheen. Het heet Vier levens, een sober maar degelijk vormgegeven matrood boekje met witte letters waarin de samenstellers een keuze maken uit het bekendste werk van de Griek Plutarchus. Plutarchus vergeleek levens, steeds dat van een Griek tegenover een Romein; staatsmannen, generaals, politici kregen zijn aandacht in een serie waarvoor hij zelf de naam Parallelle levens gebruikte. In Vier levens is de enige dubbelvergelijking opgenomen die Plutarchus schreef, een vierluik van biografieën waarin hij twee Spartaanse koningen tegenover twee Romeinse volkstribunen plaatst in hun gedeelde streven naar een betere samenleving en hun overtuiging dat om hun doelen te bereiken onorthodoxe middelen geoorloofd waren, of zelfs noodzakelijk.
Tegen de klippen omhoog, heeft Derk erin geschreven met de hand waarin zijn stalen zelfvertrouwen zich presenteert, Een oefening in onorthodoxie.
Het makkelijkst zou zijn geweest er gewoon het cadeau in te zien dat het had moeten zijn, maar Derk heeft het hem moeilijk gemaakt, met die handgeschreven woorden voorin om te beginnen, maar die niet alleen, het is het hele boek van voor tot achter dat belediging ademt. Iets anders dan een geschenk dat hem hoog vanaf het paard werd toegestopt heeft hij er nooit in kunnen lezen, ondanks de vaak herhaalde opdracht aan zichzelf een tegengeluid de belediging te laten overstemmen. In plaats van de vier levens uit de titel leest hij er altijd twee; met Derk over zijn schouder dwingen de levens uit het verleden hem altijd tot vergelijking van de levens die in de tegenwoordige tijd parallel lopen, en dan is het antwoord op de vraag altijd: karakter. Karakter is het antwoord op de vraag die Derk stelt met zijn boek, de vraag wat het verschil is tussen dit leven en dat, dat ongeleefde betere, dat onmogelijke andere.
Waarom gaat de ene politicus in de lokale arena ten onder en floreert de andere in de nationale?
Karakter, Axel, en tegenover karakter blijft het lichaam waarin het huist helemaal nergens, hoe fit het ook mag zijn.