Ik, zei de maan
Ademhalen, stelt Jochum voor.
Ik hoor ’m van ver, hoe ie door
kwatrijntje lichten zou verschijnen,
van achter gordijnen tot ervoor.
Ademhalen, doet Jochum voor.
Ik zie ’m van ver, hoe ie door
dat lijvige deinen het zijne
(verdwijnen laat dat niet) verstoort.
Ademhalen, gaat Jochum door.
Ik lees ’m nog een klaasje voor
terwijl zijn tenen namen krijgen.
Achter gordijnen schijn ik door.